De Parijse tramgeschiedenis herhaalt zich

Parijs, een wereldstad met verschillende trambedrijven (1)

Marco Moerland beschrijft de verschillende Parijse trambedrijven tot de opheffing in 1938. Volgende maand zetten we in deel 2 de hedendaagse tramlijnen op een rij.

Parijs had enige decennia voor de aanleg van de metro al tramlijnen die ge­ëxploi­teerd werden door verschillende maatschappijen. Die maatschappijen werden uiteindelijk in 1921 overgenomen door de STCRP (Société des Transports en Commun de la Région Parisienne). Ondanks aanvankelijke investeringen werd spoedig tot opheffing van de tram ten gunste van metro en autobus overgegaan. De laatste Parijse tramlijn van de eerste generatie werd in 1938 opgeheven.

1921: fusie van zes Parijse trambedrijven

In 1920 werden de voorbereidingen getroffen voor een fusie tussen:

  • Compagnie Générale des Omnibuses (CGO)
  • Compagnie des Tramways de Paris et du Département de la Seine (TPDS)
  • Compagnie Générale Parisienne de Tramways (CGPT)
  • Compagnie des Tramways de l ‘Est Parisien (EP)
  • Compagnie des Chemins de fer Nogentais (CFN)
  • Compagnie électrique des tramways de la Rive Gauche (RG)

Elk genoemd Parijs’ trambedrijf wordt hieronder geïllustreerd met een prent­brief­kaart.

CGO. Tweeassig motorrijtuig 459 van de Compagnie Générale des Omnibuses staat in Créteil gereed voor een rit naar de binnenstad waar tramlijn 13 bij het Louvre in het centrum van de Lichtstad haar eindpunt heeft. De eerste klasse aanduiding op de zijwand is duidelijk zichtbaar. Boven de zijramen staat de bedrijfsnaam van de CGO. Circa 1919.

TPDS. Een motorwagen op lijn sDO van de Compagnie des Tramways de Paris et du Département de la Seine is voorgereden bij het beginpunt. De passagiers hebben gedisciplineerd op de tram gewacht. Op een steenworp afstand van dit punt ligt het beginpunt van de hedendaagse tramlijn T8. Een deel van de panden is nog aanwezig en het achter de tram zichtbare restaurant L’Escargot heeft zich tot op de dag van vandaag weten te handhaven. Circa 1918.

CGPT. Rond de Arc de Triomphe lag net geen volledig gesloten tramodrome maar bijna alle boulevards die op het monument uitkwamen werden door de tram bediend. In de Avenue Marceau passeren de motorwagens 372 en 351 uit de serie 301-390 van de Compagnie Générale Parisienne de Tramways elkaar. Op dit beginpunt lagen drie sporen naast elkaar. In deze chique boulevards maakte de tram gebruik van ondergrondse stroomtoevoer, bovenleiding zou het straatbeeld te veel ontsieren. De prentbriefkaart is in 1917 verstuurd.

EP. In het hart van Parijs zien we op de Place de la République met op de achtergrond de Rue du Faubourg du Temple een vierassige motorwagen van de Compagnie des Tramways de l ‘Est Parisien. De maximum-traction-draaistellen met grote en kleine wielen zijn duidelijk zichtbaar. De eerste en tweede klasse hebben verschillende afmetingen. De lichtkap op het dak loopt niet door, de trolleystang staat tussen de lichtkappen. De motorwagen stamt uit de grote vanaf 1900 geleverde serie C 1-225. De wagen is hier net begonnen aan de lange rit van de Opera via Bobigny naar Le Raincy.

CFN. Voor het tramstation en de elektriciteitscentrale in Neuilly sur Marne staat een tramstel van de Compagnie des Chemins de fer Nogentais. Het bovendek van de dubbeldeksmotorwagen is afgesloten met een keukendeur. Als aanhang­rijtuig wordt een open bijwagen meegevoerd. De bedrijfsnaam is op de zijwanden geschilderd. Op het voorbalkon is de leverancier van de elektrische installatie genoemd: ‘Traction Electrique Système Thomson Houston’, een van de voorlopers van de Franse tractieleverancier Alstom.

RG. Op de linkeroever van de Seine opereerde de Compagnie électrique des tramways de la Rive Gauche. Het net bestond uit twee parallelle takken binnen de voormalige stadsmuren (intra muros) en buiten de omwalling (extra muros). Het vierassige motorrijtuig is van het type RG serie 1-63 uit 1900.

Op 1 januari 1921 begon het fusiebedrijf Société des Transports en Commun de la Région Parisienne (STCRP) met het verzorgen van het tram- en autobusvervoer in de Franse hoofdstad.

De tramlijnen van de oorspronkelijke trambedrijven bevonden zich bijna allemaal in een afgebakend deel van Parijs. Er werd daarom voor gekozen om de lijnen van de gefuseerde bedrijven in afzonderlijke lijnnummergroepen onder te brengen:

  • lijnnummers 1 à 34 voor de voormalige tramlijnen van de CGO
  • lijnnummers 35 à 80 voor de voormalige tramlijnen van de TPDS
  • lijnnummers 81 à 94 voor de voormalige tramlijnen van de CGPT
  • lijnnummers 95 à 112 voor de voormalige tramlijnen van de EP
  • lijnnummers 113 à 122 voor de voormalige tramlijnen van de CFN
  • lijnnummers 123 à 126 voor de voormalige tramlijnen van de RG

1922-1924: overname van de resterende trambedrijven

Tussen 1922 en 1924 nam de STCRP nog enige resterende trambedrijven over:

  • De tramlijn van de Chemin de Fer du Bois de Boulonge (CFBB) die als tram­lijn 44 werd opgenomen in het STCRP-net.
  • De interlokale tramlijn van de Paris – Arpajon (PA), waarvan het geëlek­tri­fi­ceer­de deel tramlijn 88 werd.
  • De Compagnie des tramways de l’Ouest Parisien (OP) waarvan de tramlijnen de nummers 32, 80 en 128 kregen.

CFBB. De Chemin de Fer du Bois de Boulonge exploiteerde één 15 kilometer lange tramlijn van het Bois du Boulogne naar Suresnes. De lijn was oorspronkelijk niet met lijnen van de andere Parijse trambedrijven verbonden. In afwijking van de trolley-trambedrijven gebruikte de CFBB sleepbeugels voor de stroomafname. De tramlijn werd na de fusie als lijn 44 opgenomen in het STCRP-net.

PA. Het gedeelte vanuit Parijs naar Antony van de 34 kilometer lange stoom­tramlijn naar Arpajon was in 1901 geëlektrificeerd. In 1895 had het gemeente­bestuur van Parijs verboden om langer met stoomtramlocomotieven binnen de stadsgrenzen te rijden. De inzet van locomotieven werkend op samen­geperste lucht was geen succes. Aan het beginpunt van het elektrische traject in Antony staat een vierassig tramstel gereed om naar het Parijse stads­eindpunt Odeon te vertrekken.

OP. Op de sporenbundel van het dépot Bagneux krijgt een motorrijtuig van de serie 1-50 van de Compagnie des tramways de l’Ouest Parisien een poetsbeurt. Mannen met emmers staan klaar, de dames en twee geüniformeerde personeels­leden slaan de verrichtingen van de fotograaf gaande.

Uiteindelijk waren er 112 tramlijnen, genummerd tussen 1 en 128 De omvang van het tramnet bedroeg 960 kilometer. Daarnaast waren er 41 buslijnen. Voor het tramnet waren 1.775 motorwagens (waaronder enige dubbeldekkers) en 785 aanhangrijtuigen beschikbaar.

Parijse tramvaria vastgelegd op prentbriefkaart

De begrafenistram van de Chemins de fer Nogentais (CFN). In 1912 stelde de CFN een tramstel in dienst om overledenen en de rouwstoet per tram te vervoeren van de kerk van Vincennes naar de nieuwe buiten de stad gelegen begraafplaats. De kist met het stoffelijk overschot kon via een klep in de zijwand in de motorwagen geplaatst worden. Voor directe familieleden was er plaats bij de overledene in de motorwagen. In de bijbehorende vierassige bijwagen waren er 51 plaatsen voor de rest van het gevolg.

Slechts zelden wordt ons een blik gegund op de krachtbron waaruit de trams gevoed worden. Dit is zo’n zeldzame opname van het interieur van de elektriciteitscentrale van de Compagnie des Tramways de l ‘Est Parisien. Op de voorgrond zien we een deel van een stoomturbine met rechts de gelijk­spannings­generator. Op de achtergrond de gelijkstroomverdeelinrichting met bovenop de bluskamers van de snelschakelaars die de afgaande kabels naar de voedings­punten van het tramnet beveiligen tegen kortsluiting of overbelasting.

1938: het einde van de ‘oude’ tram in Parijs

Uiteindelijk zou de opkomst van de autobus in combinatie met het uitgebreide metronet van Parijs tot het einde van de tram leiden. In 1937 reed de laatste tram in het centrum van de stad en op 14 augustus 1938 werd de laatste lijn 112 van le Raincy naar Montfermeil opgeheven. Parijs zou een van de eerste wereld­steden zonder tram zijn!

De Compagnie des Tramways de l ‘Est Parisien was vanaf 1904 betrokken bij de omvangrijke grondafvoer ten gevolge van de bouw van de metro. Er werden 12 kiepbakmotorwagens in dienst gesteld waarvan we hier motorwagen 5 met bijbehorende kiepbakaanhanger zien.

Nadat met de opheffing van lijn 123/124 in maart 1937 de tram uit het centrum van Parijs verdween, bleef lijn 112 in de buitenwijken als laatste tramlijn over. Op 14 augustus 1938 verdween die tramlijn tussen Le Raincy en Montfermeil. Daarmee leek de tram voor altijd uit Parijs en directe omgeving verdwenen te zijn maar de tram keerde terug. Zelfs in het ver buiten het stadscentrum gelegen Montfermeil kunnen we vandaag de dag weer trams zien. Daarover kunt u meer lezen in de volgende aflevering van NVBS Actueel.

Heden: de geschiedenis herhaalt zich met wederom verschillende bedrijven

In Parijs worden de huidige tramlijnen niet allemaal door het staatsbedrijf Régie Autonome des Transports Parisiens (RATP) geëxploiteerd. De RATP verzorgt de metrodiensten en exploiteert de meeste tramlijnen, maar de dienst op de in 2021 geopende tramlijn T9 van Porte de Choisy naar Orly Gaston Viens wordt uit­gevoerd door Keolis.

Lijn T4 wordt door de Franse spoorwegonderneming SNCF bereden met trams die voor zowel 25 kV 50 Hz wisselspanning als 750 Volt gelijkspanning geschikt zijn. Ook op lijn T11 rijden meerspanningstrams maar hier wordt de dienstuitvoering verzorgd door Transkeo, een dochteronderneming van Keolis en de SNCF.

Een bijzonderheid in Parijs is bovendien dat de verschillende tramlijnen geen samen­hangend net vormen. Er wordt geen materieel uitgewisseld tussen de tram­lijnen en tussen de meeste lijnen bestaat geen directe spoorverbinding.

In het tweede deel over de tram van Parijs zetten we volgende maand de heden­daagse tramlijnen en het materieel op een rij.

Tekst door Marco Moerland. Alle prentbriefkaarten zijn afkomstig uit zijn collectie.


[printfriendly]

Meerdere trambedrijven in één stad

In Nederland kennen we de situatie met twee trambedrijven in één stad uitsluitend uit het verleden, toen elektrische interlokale trams binnen steden kwamen waar een stads­tram­bedrijf actief was.

De NZH ontmoette de stadstrams van Amsterdam en Den Haag terwijl de buitenlijn naar Leiden van de HTM aldaar de stads- en interlokale trams van de NZH in de Sleutelstad ont­moette. De NBM kwam met smal­sporige buitenlijntrams in Arnhem waar de Arnhemse stadstram actief was, en in Utrecht reden de nor­maal­sporige NBM-trams tot de opheffing van de stadstram voor een deel over gezamenlijke sporen.

In wereldsteden was het in de eerste decennia van de vorige eeuw gebruikelijk dat er meerdere tram­bedrijven waren. Londen, Berlijn, Brussel en Parijs kenden oor­spronke­lijk meerdere elektrische stads­tram­bedrijven die later in bijna alle gevallen fuseerden tot één groot plaatselijk vervoerbedrijf.

Bronvermelding

Les tramways Parisiens, Jean Robert, 2me édition, uitgave G. Fuseau, Neuilly sur Seine, 1959.

Dit boek is voor NVBS-leden te leen in de NVBS-biblioheek, plaats­nummer Ta-500.001.a.