De Poolse avonturen van Ton Pruissen
Elke dag opgepakt
Ton Pruissen bracht twee keer een bezoek aan het smalspoornet rond Opalenitza in Polen, in mei 1969 en in april 1985. Het eerste bezoek verliep zoals je in dit artikel kunt lezen niet erg soepel: elke dag vond wel een confrontatie met de politie plaats.
In mei 1969 bezocht ik voor de eerste keer Polen, toen een Volksrepubliek. In het “Oostblok” had ik al enige ervaring opgedaan: in de DDR en in Tsjechoslowakije. Het filmen van stoomlocomotieven was in deze landen nogal ingewikkeld, maar niet onmogelijk. Met deze ervaring zou je ook in het geheimzinnige Polen op een station met een filmcamera moeten kunnen rondlopen. Met mijn enthousiasme voor het onbekende kon ik twee reisgenoten verleiden om mee te gaan.
In Frankfurt (Oder) meldden we ons op een mooie zaterdagmiddag aan de grens. De grenskantoortjes bevonden zich in eenvoudige houten barakken. De Poolse grensbeambte die visum en geld controleerde, zat achterovergeleund in een stoel met zijn benen op tafel, en uit de radio galmden de Rolling Stones.
De inreis verliep zonder problemen en toen we later in Miȩdzyrzecz (Meseritz) rondliepen nadat we onderdak hadden gevonden, bleek het stadje vol te zijn met licht aangeschoten soldaten die vrolijk pratend een avondwandeling maakten. Er leek geen vuiltje aan de lucht en ik verheugde mij op het stoomgenot dat ons de komende dagen wachtte.
De Stones aan de grens en de slechts met promilles bewapende soldaten lieten mijn waakzaamheid indommelen en toen er de volgende dagen bijna dagelijks een arrestatie bleek te zijn, was het of Mick Jagger mij wakker riep met “Get off my Cloud”.
Met behulp van een Poolse dienstregeling had ik van te voren een plan gemaakt. Deze dienstregeling leende ik in het weekeinde bij reisbureau Lissone-Lindeman. In de dienstregeling was precies te zien welke lijnen geëlektrificeerd waren, en waar de smalspoorlijnen waren. Dit, en enkele brochures van “Böttcher’s kleine Eisenbahnschriften” was de enige informatie. Zelfs wegenkaarten waren niet te krijgen.
De bekende Franse spoorwegfotograaf Marc Dahlström was al in Polen geweest. In 1968 ontmoette ik hem in West-Duitsland bij een “Sonderfahrt” met de 18 316. Hij heeft mij inzage gegeven in zijn Polen-notities zodat ik een beetje wist welke locomotieven waar reden. Verder ging ik ervan uit dat op de niet-elektrische lijnen en op het smalspoor Koning Stoom regeerde – en dit bleek grotendeels ook te kloppen.
Volgens mijn plan zouden we starten bij de voormalige Opalenitzaer Kleinbahn. Op zondag 11 mei 1969 wachtten we bij Lwówek op de trein, die inderdaad om 9.49 uur aankwam. Deze trein zou om 10.50 uur vertrekken naar Opalenica, en van deze rit wilden wij onderweg opnamen maken. Maar zover zou het niet komen. Vanuit het niets verscheen er een politieauto, en we moesten mee naar het bureau in Nowy Tomyśl. De beschuldiging luidde: we zouden in Lwówek de gasfabriek hebben gefotografeerd!
In mijn broekzak zocht ik naar een stukje papier om met een schets duidelijk te maken wat we hadden gefotografeerd. Dit bleek noodlottig te zijn: twee maanden hiervoor, in maart, was ik afgezwaaid. Ik was wachtmeester bij de Artillerie in de Nederlandse kazerne in Seedorf, ongeveer halverwege Bremen en Hamburg. In mijn laatste dagen als militair had ik in het nabijgelegen plaatsje Zeven een statief gekocht. De kwitantie van deze aankoop had ik nog steeds en laat dit nu net het papiertje zijn waarop ik op de achterkant de verduidelijkingsschets had gemaakt!
De politieman nam het schetsje in ontvangst en keek er welwillend naar. Toen hij het omdraaide en daar zag staan “Herr Pruissen, Kaserne Seedorf” verdween zijn welwillendheid als een stoomwolk voor de zon. Het onvrijwillige oponthoud in het bureau van Nowy Tomyśl duurde langer dan de complete locomotiefomloop bij het smalspoornet van Opalenica. Na lange onderhandelingen in een mengeling van Pools, Frans en Duits werden we vrijgelaten zonder dat de films in beslag genomen werden.
We gingen meteen door naar Poznań. Een vriendelijke stationschef stond toe dat we aan de oostkant opnamen maakten. Toen dit zonder moeilijkheden ging verklaarde ik dat het gehele station uit louter oostkant bestond. Ik probeerde mij te onderhouden met het locomotiefpersoneel, en van hen vernam ik waar het hoofdkantoor van de regio Poznań was (DOKP Poznań).
Omdat ik tandpasta was vergeten kocht ik bij een “Ruch” een tube “Krem do Golenia”. Bij het tandenpoetsen bleek dit scheerschuim te zijn…
De volgende ochtend gingen we al vroeg naar het gebouw van de DOKP. De portier sprak alleen Pools – ik ben maar gewoon naar binnen gegaan. In een lange gang opende ik een deur waarachter een grote zaal was met tientallen typistes die mij verbaasd aankeken. Ik vroeg of er iemand Frans of Engels sprak (Duits was toen “not done”). Een van de meisjes sprak Frans, zij bracht mij naar een tamelijk hoge spoorgod. Hier vroeg ik toestemming om de locomotievenloods van Poznań te bezoeken. Na een korte blik in mijn paspoort werd de toestemming verleend.
Onmiddellijk togen we naar de locloodsen en hier was een bonte verzameling van ex-Pruisische (what’s in a name), Poolse en Amerikaanse locomotieven te zien, waaronder zelfs een Pu29 die in de open lucht werd gerepareerd. We eindigden deze dag bij de smalspoorlijn Šroda – Zaniemyśl waar we nogal vijandig werden ontvangen. Mijn geheime wapen, Hollandse sigaren, deed echter wonderen.
De derde dag begonnen we in Gniezno. De gemengde personentrein naar Powidz en Anastazewo vertrok op tijd, om 8.45 uur, en we konden probleemloos opnamen maken. Hierna reden we naar Bydgoszcz (Bromberg). Onderweg, bij Orchowo, was daar plotseling een trein als uit een sprookjesboek: drieassige coupérijtuigen en voorop een Oi2, een ex-Duitse Baureihe 24!
Mijn vrienden maanden mij tot voorzichtigheid, maar tevergeefs: ik wist hen te overreden en we gingen de trein volgen. Inderdaad gelukten enkele opnamen en in Mogilno, het eindstation, liep ik gewapend met camera en statief het station binnen. Wat in Poznań ging moest hier toch ook lukken…
Ik haalde de deur van het station niet eens, want nog op de trap voelde ik een hand op mijn schouder. Die hand bleek aan een politieman vast te zitten, die mij vervolgens een politieauto in sleurde. De auto droeg het onheilspellende opschrift “Milicja”. Een tweede politieman pakte mijn camera en statief en op topsnelheid, sneller dan een 24 ooit rijden kan, ging het naar het bureau.
Mijn kameraden moesten er achteraan rijden, bij hen was een derde politieman ingestapt. In het bureau aangekomen ging het naar de eerste verdieping en daar werd mijn camera aan de plaatselijke commandant gegeven. Hij deed mijn camera in een brandkast en liet de sleutel in zijn broekzak glijden. Het statief kreeg ik terug.
Wat nu? Ik had weliswaar een reservecamera, maar die was niet zo goed. En niet alleen waren mijn opnamen weg, ook was er geen mogelijkheid meer de komende dagen nog iets buit te kunnen maken. Praten ging niet, men sprak slechts Pools. Na enig heen-en-weergedoe kwam er een tolk: de plaatselijke leraar Frans. Ik vroeg de hoogste chef te spreken maar dat ging niet, de man met de brandkastsleutel zei steeds: ik ben hier de baas.
Ik gaf echter niet op en na een tijdje werd met tegenzin een telefoonnummer gedraaid. Ik kon nu in het Frans spreken met een hogere chef in het 60 kilometer verderop gelegen Bydgoszcz. Ik beklaagde mij over het in beslag nemen van mijn camera: zoiets doe je toch niet bij toeristen! Ik vertelde dat men mij thuis had afgeraden naar het communistische Polen te gaan, maar dat ik deze “raad” in de wind geslagen had om met eigen ogen te zien hoe een en ander er hier aan toe ging. En wat moest ik nu doen in het schilderachtige Polen, dat juist nu, in de lente, uitnodigt om gefotografeerd en gefilmd te worden? Wat moet ik nu thuis zeggen?
Hierna vroeg de hoge chef de telefoonhoorn aan de chef met de brandkastsleutel te geven. Ik vroeg mijn gesprekspartner nog naar zijn naam en functie, en gaf de hoorn terug. Het telefoongesprek ging in het Pools verder, maar toen ik een twinkellachje zag in de ogen van een van de begeleidende politiemensen wist ik: ik heb gewonnen!
De camera werd uit de brandkast gehaald, en men probeerde de film er uit te halen. Dit lukte niet en de plaatselijke fotograaf werd er bij gehaald. Hem lukte het ook niet – geen wonder, het was een Franse camera (een Beaulieu): heel gecompliceerd, net als de Franse stoomlocomotieven. Maar ook net zo goed als die locomotieven. Ik moest uiteindelijk zelf de camera openen, knielend op de grond, iedereen hield zijn handen er boven. Ik gaf de film af, de camera werd nog gecontroleerd op geheime vakjes, en daarna konden we gaan.
Op de vierde dag bezochten we de 60 cm-smalspoorlijn Zagorów – Witaszyce. Dit eindigde weer met een arrestatie, waarbij ik er in slaagde de film te behouden.
Op de vijfde dag dacht ik: ze zullen mijn afgepakte film nu wel ontwikkeld hebben, laten we naar Bydgoszcz gaan. Op het regionale politiehoofdkantoor vroeg ik naar de man met wie ik telefonisch gesproken had. Dat was geen probleem, binnen enkele minuten stond ik tegenover hem in zijn kantoor. De film was inmiddels ontwikkeld, en ik kon hem terugkrijgen. Er was echter een scene met strategisch belangrijke informatie. Met een theatraal gebaar nam hij een schaar en knipte de bewuste scene weg, onderwijl las hij mij de les en zei dat je het eerst moet vragen als je locomotieven of treinen wilt fotograferen.
Zelf verzamelde hij bierviltjes, hij had er begrip voor dat mensen iets verzamelen. Prima, zei ik, en juist daarom ben ik hier: ik wil u vragen om toestemming om in het station van Bydgoszcz, op het op het van Bydgoszcz uitgaande 60 cm-smalspoornet en in het station van Mogilno locomotieven te filmen en te fotograferen. Dat is goed, zei hij, maar een schriftelijke toestemming kreeg ik niet. Ik had nu echter zijn naam, en de opnamen in Bydgoszcz en bij het smalspoor verliepen zonder problemen.
Op zaterdag 17 mei 1969, onze laatste dag in Polen, kwamen we weer door Mogilno. We stopten bij het politiebureau. Mijn reismakkers zagen er geen brood in, en ik ging alleen naar binnen, de trap op, en ik opende de deur. Daar zat hij weer, naast de brandkast. Hij keek mij verbluft aan. Ik noemde de naam van zijn chef en zei dat ik naar het station wilde. Onmiddellijk kreeg ik een politieman als begeleider en zo, welk een triomf, kon ik onder het toeziend oog van de Milicja de 24, in PKP-taal Oi2, filmen.
Dit was mijn eerste bezoek aan Polen. Alle volgende bezoeken begonnen bij het Verkeersministerie in Warschau alwaar ik altijd vriendelijk ben ontvangen. Ook hier waren trucjes nodig om de gewenste papieren te verkrijgen – maar dat is een ander verhaal.
Ton Pruissen
[printfriendly] |
Opalenitzaer KleinbahnHet smalspoornet (75 cm) van Opalenitza had de vorm van een X (klik op de kaart hieronder voor een grotere versie). De lijn werd op 23 januari 1886 in gebruik genomen als toevoerlijn voor de suikerfabriek in Opalenitza. Vanaf 14 januari 1896 luidde de naam Opalenitzaer Kleinbahn. Het net lag in Duitsland, maar was geen onderdeel van de Deutsche Reichsbahn. Na de oorlog kwam het net in Polen te liggen en werd de naam veranderd in Opalenicka KD (KD = Kolej Dojazdowa, regionale spoorlijn). Het net was toen onderdeel van de Poolse spoorwegen (PKP). Het smalspoorstation lag in Nowy Tomyśl aan de normaalspoorlijn naar Poznan. Het gebouw staat er nog steeds. In 1995 reed de laatste smalspoortrein. Literatuur: Carlheinz Becker, Schmalspurbahnen in Mittelwest-Polen, Gesammeltes Kompendium Nr. 6. Er is ook literatuur in het Pools. |
Over dit verhaalDit verhaal van Ton Pruissen is oorspronkelijk gepubliceerd in het Duitse tijdschrift Lok Magazin en in het boek Lokführer Erinnerungen dat in 2002 verscheen bij GeraMond. Ton heeft het smalspoornet rond Opalenitza twee keer bezocht, in mei 1969 en in april 1985. Het eerste bezoek verliep zoals je kunt lezen niet erg soepel. Tijdens zijn tweede bezoek heeft Ton onder andere een aankomst in Nowy Tomyśl gefilmd: Klik hier als de film op jouw apparaat niet start Lees ook het interview met Ton Pruissen in NVBS Actueel, april 2016. |