Matra en de VAL
Frits van Buren beschrijft in dit artikel het VAL-systeem zoals dat in Lille (Rijsel) en andere steden wordt gebruikt. VAL staat voor Véhicule Automatique Léger (licht automatisch voertuig). Dit metrosysteem is ontwikkeld door de transportdivisie van Matra, inmiddels opgegaan in Siemens.
Velen hebben wel eens gehoord van de VAL in Lille of hebben die zelf gezien. Maar achter die VAL schuilt een lange en complexe historie.
Marcel Chassagny richtte in 1937 op de resten van de in liquidatie zijnde Société des Avions Bernard de firma Capra (Compagnie anonyme de production et réalisation aéronautique) op. Teruggetrokken in de regio Toulouse in het toen nog vrije deel van Frankrijk kreeg de firma in 1941 de naam Matra, het acroniem voor Mécanique Aviation Traction, en maakte wapens voor de Duitse bezetter. Na de bezetting van de vrije zone in 1942 verhuisde de firma naar Parijs. Bij de bevrijding ontsnapte ze aan sancties.
Na de oorlog maakt Matra eerst lanceer-platformen en later raketten. In 1962 specialiseerde zij zich enerzijds in ruimtevaart en anderzijds in auto’s en kunststofverwerking. In 1977 werd Jean-Luc Lagardère Président Directeur Général (PDG) van Matra. De firma had succes met satellieten, raketten en militair materiaal. Matra kocht achtereenvolgens de zender Europe 1, het mediabedrijf Hachette, de firma Manurhin (landwapens en gereedschapmachines), de telecommunicatiefirma Péritel et Depaepe, de Zwitserse horlogefirma Jaeger-le Coultre en de firma Solex.
In 1979 vormde Matra een joint-venture op het gebied van halfgeleiders – Matra Harris Semiconductors (MHS) – met de Amerikaanse firma Harris, maar in 1989 trokMatra zich daar weer uit terug. Na veel veranderingen werd MHS gekocht door de Amerikaanse halfgeleiderfabrikant Atmel. In 1981 nationaliseerde de socialistische regering onder president Mitterrand de defensie-ondernemingen, hetgeen ook een aantal consequenties voor Matra had. Maar in 1987 werd Matra weer geprivatiseerd. Daarna volgde een reeks van (her)groeperingen.
In 1999 fuseerde het kleine Matra met de Aerospatiale-groep tot Aerospatiale-Matra. Aeropspatiale-Matra vormt op zijn beurt in 2000 met het Duitse DASA en het Spaanse CASA de EADS group, het huidige Airbus. In september 2003 verwierf de Pininfarina-groep belangrijke onderdelen van Matra Automobile. Het resterende gedeelte daarvan werd Matra Manufacturing & Services, dat op zijn beurt in 2014 verkocht werd aan de Normandische Easybike-groep. Daarmee hield in 2014 Matra op te bestaan.
Het meest in het oog lopend in de geschiedenis van dit bedrijf waren de automobieldivisie en de transportdivisie.
Matra Automobile
Matra Automobile werkte van 1973 tot 1983 samen met Simca, dat in 1980 Peugeot-Talbot werd. Met Renault werd samengewerkt van 1981 tot 2003. In 1973 zag de Bagheera het licht en in 1977 de Rancho gevolgd door de Renault Espace. De productie daarvan vond plaats in Romorantin in de buurt van Orléans. In 2003 werd de productie van de Renault Espace overgebracht naar haar eigen fabriek in Sandouville en werd de fabriek in Romorantin gesloten. Ook werd Matra in 1968 actief in de Formule 1 en de 24 uur van Le Mans.
De herinnering aan Matra Automobile wordt levend gehouden in de in 2000 in Romorantin geopende 3000 m2 grote Espace automobiles Matra. Romorantin is overigens ook de belangrijkste plaats van de metersporige Chemin de fer du Blanc-Argent [1], [2].
Matra Transport
Voor de NVBS zijn de resultaten van de transportdivisie van Matra het meest interessant. Als vervolg op een concours in 1968 werd deze in 1971 hoofdaannemer en leverancier van de automatiseringsapparatuur van de metro van Lille in samenwerking met de Compagnie Industrielle de Matériel de Transport (CIMT) en de Compagnie Électro-Mécanique (CEM). In 1972 verwierf Matra een aandeel in het bedrijf Interelec om haar deskundigheid op het gebied van spoorweg-automatisering te ontwikkelen.
Matra en CEM waren ook de aandeelhouders van de CIMT, die het rollend materiaal bouwde. In 1983 werden CEM et CIMT gekocht door Alstom. In september 1984 werd de transportdivisie van Matra apart gezet onder de naam Matra Transport, dat in 1985 fuseerde met Interelec. In september 1998 bereikte een deelneming van Siemens in Matra Transport 95% en in 2001 volgden de laatste 5%. Matra Transport werd toen Siemens Transportation Systems en in 2001 Siemens Mobility.
De metro van Lille
De Noord-Franse stad Lille (Rijsel) heeft 230.000 inwoners en de agglomeratie ongeveer 1.300.000. Bij de metro van Lille speelde een aantal overwegingen een rol. Bij vervoersondernemingen zoals de RATP in Parijs waren enerzijds de salariskosten ongeveer 70% van de exploitatiekosten en anderzijds waren de bouwkosten ongeveer 70% van de aanlegkosten van een metrolijn. Een octrooiaanvraag uit 1971 van Prof. Robert Gabillard trok daarbij de aandacht.
Vier criteria werden vastgelegd: een systeem op eigen baan, lage constructiekosten, lage exploitatiekosten en een commerciële snelheid hoger dan 30 km/h. Een projectvoorstel van Matra werd in 1973 geaccepteerd en in 1974 werd een ambitieus net met vier lijnen voorgesteld. In september 1978 begonnen de vijf jaar durende werken voor de aanleg van lijn 1 van Villeneuve-d’Asq naar Lille. Oorspronkelijk betekende VAL dan ook Villeneuve-d’Asq – Lille, maar later werd de betekenis herzien tot Véhicule Automatique Léger.
Op 25 april 1983 kon het eerste gedeelte van deze lijn (Quatre Cantons – République) in aanwezigheid van François Mitterrand geopend worden en op 2 mei 1984 de verlenging tot het andere eindpunt CHR-B (ziekenhuis) Calmette. Oorspronkelijk waren de kosten geschat op 230 miljoen Franse franc (35 miljoen euro), maar in 1974 was dat bedrag al opgelopen tot 875 miljoen franc (130 miljoen euro) en in 1982 aan de vooravond van de opening was dit bedrag verder opgelopen tot 2,3 miljard franc (350 miljoen euro).
De naam van Prof. Robert Gabillard komt terug in de naam van het station Cité Scientifique Professeur Gabillard.
In 1989 werd de lijn 1bis naar Lomme in dienst gesteld. Het nummer van lijn 1b werd veranderd in lijn 2 en die bereikte Tourcoing in 1999 en het eindpunt CH Dron in 2000.
Lijn | Traject | In dienst | Lengte (km) | Waarvan ondergronds | Aantal stations | Laatste uitbreiding |
1 | Quatre Cantons ↔ CHR B Calmette | 1983 | 13,5 | 8,5 | 18 | 1984 |
2 | Saint Philibert ↔ CH Dron | 1989 | 31,7 | 44 | 2000 |
De niet-splitsbare treinstellen met een lengte van 26 meter bestaan uit twee rijtuigen met ieder twee draaibare assen. Deze draaistellen zijn voorzien van rubberbanden: verticale om op te rijden en horizontale voor de geleiding. Bij wissels zorgt een metalen wiel tussen twee centrale rails voor de bepaling van de richting. De stroomvoorziening gebeurt met een rails met 750 Volt gelijkspanning. Zoals bij alle andere metro- en trambedrijven in Frankrijk, maar in tegenstelling tot een groot gedeelte van het Franse spoorwegnet van de SNCF, wordt rechts gereden.
Deze treinstellen bestaan in twee typen: de VAL 206 en VAL 208. De typeaanduiding is gerelateerd aan de breedte van de treinstellen: 2,06 respectievelijk 2,08 meter. De hoogte is 3,25 meter respectievelijk 3,275 meter. De 83 VAL 206-treinstellen werden in drie tranches tussen 1979 en 1989 geleverd door Matra. Elk treinstel heeft 136 zitplaatsen en 112 staanplaatsen. In 2005 kreeg Siemens de opdracht om deze treinstellen voor 6,2 miljoen euro te renoveren.
De 60 VAL 208-treinstellen werden in 1999 door Siemens geleverd. Deze treinstellen hadden 92 zitplaatsen en 224 staanplaatsen. Begin 2008 zijn deze treinstellen opnieuw ingericht, waardoor 20% meer reizigers vervoerd kunnen worden. Thans renoveert Alstom deze treinstellen.
Beide lijnen worden geëxploiteerd door Ilévia (onderdeel van Keolis). Opvallend goedkoop is een 24 uur geldige kaart voor het gehele net (Pass 1 jour): € 4,90.
In november 2019 presenteerde Alstom met jaren vertraging de eerste van een serie van 27 treinstellen van 52 meter met vier rijtuigen en een capaciteit voor 405 reizigers. Vanaf 2023 moeten zij in dienst komen. Een andere modernisering is de tot 2021 durende installatie van de eerste toepassing van het Urbalis Fluence-treincontrolesysteem van Alstom.
Behalve over het metronet beschikt Lille ook nog over twee tramlijnen.
Hoewel enkele andere steden belangstelling hadden voor dit systeem, vond het in Frankrijk uiteindelijk vier toepassingen: in Toulouse en Rennes en op de Parijse vliegvelden Orly en Charles de Gaulle. Daarbij speelde de keuze tussen tram en VAL een belangrijke rol.
Toulouse
In de Zuid-Franse stad Toulouse werd het tweede VAL-net in Frankrijk geopend. De stad Toulouse heeft 440.000 inwoners en de agglomeratie 720.000. In 1989 begonnen de werken voor de eerste lijn (A), die in 1993 werd geopend. In 2001 werd begonnen met een uitbreiding van lijn A en een nieuwe lijn B. De volledige lijn A werd in dienst gesteld in 2003 en lijn B in 2007. Daarnaast heeft Toulouse nog twee tramlijnen: T1 en T2.
Lijn | Traject | Lengte (km) | Aantal stations |
A | Mirail Basso-Cambo ↔ Balma-Gramont | 12,5 | 18 |
B | Ramonville ↔ Borderouge | 15,7 | 20 |
Voor deze twee lijnen zijn 116 treinstellen beschikbaar: VAL 206 28 stuks, VAL 208 (NG) 88 stuks. De exploitatie geschiedt door het bedrijf Tisséo. Een dagkaart kost hier € 6,10 en is geldig tot het eind van de dag.
Een uitbreiding van de lengte van de stations tot 52 meter van lijn A door Siemens en Tisséo maakt het ook hier mogelijk met treinstellen met vier rijtuigen te gaan rijden.
Rennes
De stad Rennes was de derde stad in Frankrijk waar een VAL-lijn werd geopend. Deze stad heeft ruim 200.000 inwoners en de agglomeratie ongeveer 415.000. Daarmee is Rennes een van de kleinste steden ter wereld met een metronet. Het wordt geëxploiteerd door Keolis Rennes. Details van het openbaar vervoer staan op www.star.fr/accueil. Een dagkaart kost in Rennes slechts € 4,20.
Het werk aan de geboorde tunnel begon in januari 1997 en op 15 maart 2002 werd de lijn van 9,4 kilometer (waarvan ongeveer 7,5 kilometer ondergronds) lijn a geopend. Voor de dienst zijn 16 door Siemens gebouwde treinstellen van het type VAL 208 beschikbaar. Volgens de planning zal in 2020 de tweede 12,7 kilometer lange lijn (b) worden geopend. Voor deze lijn zijn bij Siemens 19 CityVal-treinstellen besteld. Behalve op 1 mei wordt op alle dagen van ongeveer 6.00 tot ongeveer 24.00 gereden en worden gemiddeld dagelijks 135.000 reizigers vervoerd.
Parijs
Bij het ten zuid-oosten van Parijs gelegen vliegveld Orly zorgt een 7,3 km lange VAL-lijn voor de verbinding tussen het station Antony van lijn B van de RER (Réseau express régional) en twee terminals van het vliegveld Orly. Oorspronkelijk werd de lijn aangelegd door het consortium Orlyval met onder andere Matra. De lijn kwam in 1991 in bedrijf, maar door een gering gebruik volgde al in 1993 een faillissement. Daarna werd de exploitatie met meer succes voortgezet door de RATP (Régie Autonome des Transports Parisiens). Er rijden acht treinstellen van het type VAL 206.
Het vervoer bij het ten noorden van Parijs gelegen vliegveld Charles de Gaulle kent een complexere voorgeschiedenis. In eerste instantie zou een VAL-lijn aangelegd worden en werd de infrastructuur daarvoor aangelegd. Echter werd het systeem SK 6000 van de Franse firma Soulé om politieke redenen opgedrongen. Het systeem van Soulé bestond uit kleine voertuigen voortbewogen door een kabel. Na wijzigingen van de infrastructuur zou de lijn op 1 mei 1996 geopend worden. Maar al bij het testen bleek dit systeem weinig betrouwbaar en incapabel om aan de gestelde eisen te voldoen en het project werd dan ook in 1999 beëindigd.
Een nieuw project CDGVAL (Charles de Gaulle VAL) werd begonnen. Een eerste 3,5 km lange lijn werd aangelegd door Siemens Mobility France (onder andere zeven treinstellen van het type VAL 208) en deze werd in april 2007 geopend. Een tweede 650 meter lange lijn genaamd LISA (Liaison Interne Satellite Aérogare), waarvoor vier treinstellen beschikbaar zijn, werd geopend in juni 2007.
Frits van Buren
[printfriendly] |
Métro de LilleDe metro van Rijsel (Métro de Lille) werd geopend in 1983. De besturing van de metrovoertuigen vindt volledig automatisch plaats, zonder bestuurders, via het Franse VAL-system (Véhicule Automatique Léger = licht automatisch voertuig). De treinen rijden op luchtbanden. Bij wissels worden de treinen met een stalen wiel geleid tussen twee in het midden gelegen geleiderails. Er zijn 60 metrostations, die reiken tot aan de Belgische grens. Transpole, het vervoerbedrijf van Lille, heeft 83 metrovoertuigen type Val 206 en 60 van het type Val 208. De treinen hebben een maximumsnelheid van 80 km/h. Elk treinstel heeft een capaciteit van 156 personen. De metro rijdt van 5 uur ‘s morgens tot middernacht. Overdag rijdt er elke 1,5 tot 4 minuten een trein, in de spits elke minuut. Ook in andere Franse steden wordt het VAL-systeem gebruikt, zoals in dit artikel beschreven. Buiten Frankrijk zijn er nog VAL-systemen in Turijn (9,6 km – sinds 2006), in Zuid-Korea (Uijeongbu, 10 km – 2011), in Taipei (10,8 km – bredere VAL 256) en op Chicago International Airport O’Hare (4,4 km – bredere VAL 256). |
[1] Frits van Buren, Le Chemin de fer du Blanc-Argent, NVBS Actueel, november 2018.
[2] Frits van Buren, De werkplaats van de Blanc-Argent in Romorantin, NVBS Actueel, maart 2019. |