Jan Tromp over het ophangen van bovenleidingen
Mastenarcheologie
In oktober 2021 verscheen het boek “Voor de draad ermee” (zie kader hiernaast). Als aanvulling schreef auteur Jan Tromp een artikel over de verschillende portaalmasten die in de loop der jaren zijn gebruikt voor het ophangen van bovenleidingen.
Op de Oude Lijn werden bij de elektrificatie in 1927/1928 vanwege de slappe ondergrond op het gedeelte tussen Amsterdam en Haarlem, en tussen Delft en Schiedam portalen toegepast, de zogenaamde ‘vlinderportalen’. De overige gedeelten werden uitgevoerd met enkele, geklonken vakwerkmasten.
Portaalvariaties
Tussen 1928 en 1934 zijn talrijke portaalvariaties toegepast, zoals bij de elektrificaties van de Zaanlijn en naar Dordrecht. De diverse dienstkringen hadden geheel eigen ideeën over het toe te passen masttype. Driescharnierspanten zijn al vanaf 1927 toegepast op enkele lijngedeelten, al dan niet met pendelstaanders, bijvoorbeeld op een deel van de Ceintuurbaan.
Bij de elektrificatie van het middennet in 1937/1938 zijn na uitgebreide proeven DIN-portalen toegepast met voor de masten een plaatfundament met ovale bovenkant. Deze zijn ook toegepast bij de elektrificatie naar Limburg in 1949. Voor de Gooilijn werden tijdens de oorlog vanwege ijzerschaarste betonnen portalen gebruikt.
In Brabant werden vanwege de heersende materiaalschaarste na de oorlog in 1950 voor betonnen portalen gekozen, waarbij de masten zijn gemaakt uit slingerbeton, de zogenoemde GP-portalen. Naar het noorden en oosten werden in 1951/52 voorgespannen betonnen vakwerkmasten toegepast: de SP-portalen. Vanwege het risico van breuk werden naar het noorden de afspanvelden weer met DIN-portalen uitgevoerd. Vanaf 1950 zijn de mastvoeten rond. Voor verdere elektrificaties werden weer uitsluitend DIN-portalen toegepast.
In 1965/66 werden op het traject Arnhem – Elten – (Emmerik) voor het eerst DIN-portalen met mastvoeten met draadeinden (en moeren) toegepast. Dit zou tientallen jaren de standaard blijven.
In een aantal gevallen zullen waarschijnlijk voor deel-elektrificaties oudere voorraden zijn toegepast en zijn ook, vermoedelijk vanwege verzakkingen, al vrij vroeg vervangingen toegepast.
Voorbeelden van vervanging
Vanaf Delft-Zuid richting Kethel – Schiedam zijn nu nog 21 DIN-portalen met ovale mastvoeten aanwezig (van na 1938) die waarneembaar niet recht staan (vanwege de slappe ondergrond). Zie luchtfoto’s van ProRail. Oorspronkelijk zullen hier vlindermasten hebben gestaan maar daar zijn mij geen foto’s van bekend.
In 1945 stonden vanaf de brug over de Poldervaart bij Kethel richting Delft voor zover het oog reikte nog vlindermasten (zie foto NEG1598-0894). Dit lijkt overeen te komen met de overgang van de huidige moderne portalen (DIN met ronde mastvoet, maar nog zonder draadeinden, 1952-1966) naar ovale mastvoeten.
Op de locatie van deze foto zijn de vlinderportalen kennelijk ná 1938 (eerste toepassing van DIN-portalen) en in of vóór 1945 (datum foto) vervangen. Overigens ben ik bij mijn speurtochten geen verdere foto’s tegengekomen die juist op dit gedeelte genomen zijn. Wel nog van het verdere gedeelte naar Schiedam dat in 1977 nog met vlinderportalen was uitgerust die daarna zijn vervangen (zie foto NEG5474-885).
Uit een publicatie in Spoor- en Tramwegen van voor de oorlog (31 augustus 1937) op www.delpher.nl komt de opmerking dat de betonnen kokerfunderingen van de vóór 1938 toegepaste bovenleidingmasten ca 2,5 tot 3 meter diep waren gestort en dan soms door de aarden baan staken. Aangezien op het gedeelte tussen Delft en Kethel de grondslag zeer slecht is, zou dit wellicht hebben kunnen leiden tot een zodanige verzakking dat vervanging noodzakelijk was. Citaat:
“In de gevallen, waarbij de palen der draagconstructie in de fundeering waren ingeklemd en dus een belangrijk moment op den bodem moest worden overgebracht, was voor de fundatie op de vrije baan meestal een ellipsvormige zuil van stampbeton toegepast met een inzetdiepte in het grondlichaam van de baan van 2.50 m tot 3.00 m. Hoewel het elliptisch inzetfundament voor de uitvoering zekere voordeelen bood, was deze fundeeringswijze niet zonder meer te aanvaarden. Door den diepen inzet n.l. kwam de voet van het fundament veelal juist daar te staan, waar het opgebrachte zandlichaam van de spoorbaan eindigde en de daaronder gelegen, slappere lagen veen en klei begonnen. Wel is waar bracht het fundament door inklemming het op den paal werkende moment over op dat zandlichaam, doch het totaal der verticale belastingen + de optredende, toegevoegde kantdruk op het fundeeringsgrondvlak waren dikwijls te groot gebleken om den juisten stand van den paal te handhaven.”
Om die reden werd destijds (1937) gekozen voor een plaatfundament.
De Ceintuurbaan
De Ceintuurbaan is ook interessant. Aan de oostzijde vinden we DIN-portalen van de elektrificatie van 1938. Aan de westzijde zijn drie-scharnierspanten toegepast.
Volgens Roef Ankersmit is het westelijke gedeelte tot aan de Hofpleinlijn al in 1927 met driescharnierspanten geëlektrificeerd, zodat elektrisch materieel naar Rotterdam DP kon doorrijden.
Een citaat uit ‘De Ingenieur’ 1931 over de elektrificatie van Amsterdam naar Alkmaar zou deze bewering kunnen ondersteunen: “Op het baanvak Zaandam—Uitgeest is de ondergrond echter zeer slecht; vandaar, dat we daar wederom een portaalconstructie (i.c. driescharnierspant) hebben moeten toepassen. Hierbij kan volstaan worden met fundeeringsblokken van kleine afmetingen, aangezien beide portaalvoeten onderling gekoppeld zijn.”
Ook langs de Spoorsingel in Delft zijn driescharnierspanten en pendelstaander-spanten toegepast, kennelijk stammend uit de elektrificatie van 1927. Wellicht was gebruik van de onder meer tussen Rijswijk en Delft toegepaste vlinderportalen hier niet goed mogeljk vanwege ruimtegebrek. Er zijn mij echter tot nu toe geen documentatie en foto’s hiervan bekend die dit jaartal 1927 kunnen bevestigen. Wel is er in de verzameling van René Jongerius een stel foto’s van Siemens aanwezig, met oplopende fotonummers, die het aannemelijk maken dat deze serie gemaakt is als opleveringsserie van de elektrificatie van 1927.
Afstand rijdraden
Tot 1938 was de afstand van de rijdraden 100 mm. Bij de aanleg van het Middennet is dit gewijzigd in 40 mm. De ‘oude’ trajecten werden in de loop der tijd aangepast. De afstand van 100 mm was in 1949 nog in Leiden aanwezig, in 1950 nog in De Haag HS en in 1954 nog bij een gedeelte van Amsterdam CS, zoals foto’s uit het boek Stoomtractie bij de Nederlandse Spoorwegen 1944 – 1958 van H. van Poll aantonen.
Jan Tromp
[printfriendly] |
Voor de draad ermeeIn oktober 2021 verscheen het boek Voor de draad ermee (bovenleiding in Nederland 1924-1966). Het is geschreven door Jan Tromp en is uitgegeven door Lycka till Förlag. In het boek staan onder andere foto’s die door de NVBS ter beschikking zijn gesteld. Dit boek biedt een chronologisch overzicht van de ontwikkelingen die geleid hebben tot een keuze voor het huidige gelijkstroomstelsel en de inrichting en uitbreiding van het geëlektrificeerde deel van het Nederlandse spoorwegnet tot ongeveer 1966. Tevens geeft het een overzicht van het proefbedrijf op de Oude Lijn vanaf 1924 en de uitbreiding van de elektrificatie tot aan de Tweede Wereldoorlog. De gevolgen van die oorlog en later de Watersnoodsramp komen uiteraard ook aan bod, net als de uitbreidingen van het geëlektrificeerde net naar het zuiden, oosten en noorden van het land. Speciale aandacht wordt geschonken aan de constructie van de bovenleiding en de energievoorziening. Het boek is te koop in de webshop van de NVBS. Prijs 35 euro, gratis verzending. Het boek is ook te leen in de NVBS-bibliotheek. PresentatiesJan Tromp geeft presentaties over dit onderwerp bij NVBS-afdelingen. Raadpleeg de agenda op nvbs.com. |
Spannend!Lees meer over de elektrificatie van de NS. |