De periode tot en met de Tweede Wereldoorlog

De tram in Gent (1)

In het weekend van 18 en 19 mei 2024 wordt gevierd dat de tram in Gent 150 jaar bestaat. In de aanloop daarnaartoe verzorgt Frits van Buren een aantal artikelen over de Gentse tram. In dit eerste deel komt de periode tot en met de Tweede Wereldoorlog aan de orde.

In 1874 verschenen de eerste paardentrams in Gent tussen de Korenmarkt in het centrum en het Zuidstation. Het eerste Zuidstation werd in 1837 als kopstation van de spoorlijn Gent – Mechelen geopend. Dit gebouw werd in 1848 al gesloopt en in 1850 opgevolgd door een nieuw gebouw. Op de lijn Brussel – Oostende werd op 3 september 1881 een kleine halte ingericht ten zuiden van de stad, het zo­genaamde “Klein Sint-Pietersstation”, een doorgangsstation enkele honderden meter oostwaarts van het latere Sint-Pietersstation. Het nieuwe station Gent Sint-Pieters was in 1912 gereed. Het Zuidstation werd in 1928 gesloten en in 1929-1930 afgebroken.

Les Tramways de ville de Gand exploiteerden deze paardentram met 43 rijtuigen (29 gesloten en 14 open) en ongeveer 100 paarden. Op 13 augustus 1897 werden de concessies voor het stadstramnet overgedragen aan twee maat­schap­pijen behorende tot de holding van baron Edouard Empain: de Société Anonyme des Railways Economiques de Liège-Seraing et Extensions (RELSE) en de Compagnie Générale des Railways à voie étroite.

Op 4 januari 1898 richtten beide bedrijven de Société Anonyme des Tramways Electriques de Gand (TEG) / Elektrische Tramwegen van Gent (ETG) op, die de paardentram verving door accutrams. Deze werden in drie tranches besteld: 101-142, 143-147 en 148-155. Die 55 donkergroene accutrams reden op zeven ex-paardentramlijnen.

Accutram 105 op een asbreukwagentje in het depot van Gentbrugge rond 1900. Gereproduceerd uit [1].

De accutrams vertoonden veel gebreken, zodat in 1903 werd besloten boven­leidingen te gaan gebruiken. Vanaf 1904 reden alle verbouwde accutrams van de ETG met een trolleystang onder de rijdraad. In 1907 werden zij geel geschilderd. In 1913 werd besloten om de trolleystang te vervangen door een sleepbeugel, maar de daarvoor benodigde ombouw van de bovenleiding duurde ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog tot 1920. Tussen 1929 en 1932 werden de oor­spronke­lijke accutrams nogmaals omgebouwd tot drie-assige trams op nieuwe langere onderstellen.

In 1906 bestond het elektrische tramnet uit zes lijnen die met een lijnnummer op een bord met een bepaalde kleur werden aangeduid. Daarna volgde een aantal aanvullingen van het materieel.

Serie Jaar in dienst Beschrijving Bijzonderheden
156-172 1905 Nieuw geleverde trolleytrams met vooruitstekende fronten Bijnaam: aquarium of preek­stoeltram. Afgeleverd in groene kleur; voor Expo van 1913 geel herschilderd. In de jaren 30 omgebouwd tot drie-asser.
174-179 1911 Eerste tram met gesloten balkons Met langsbanken – voor buitenlijn naar Melle. In 1933-1934 omgebouwd tot drie-asser.
180-215 1913 Type “Expo” Met dwarsbanken
216-234 Vanaf 1908 Zomertrams met open zijwanden en open balkons Oorspronkelijk genummerd 201-219 – wegens levering Expo-trams hernummerd. In 1925-1927 verbouwd tot gesloten drie-assers (302-315).

Preekstoeltram in Gentbrugge depot. Gereproduceerd uit [1].

Tram Type “Expo”. Gereproduceerd uit [1].

Zomertram 216 werd omgebouwd tot hulprijtuig. In 1981 werd besloten om het rijtuig te restaureren in zijn oorspronkelijke toestand waarna het werd tentoon­gesteld in het Vlaams Tram- en Autobusmuseum (VlaTAM) in Antwerpen [6].

Zomertram 216 in het Vlaams Autobus en Tram Museum in Antwerpen op 16 juni 2019. Foto: Frits van Buren.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog werd de tramdienst sterk ingekrompen. Ook werd de koperen rijdraad gevorderd door de Duitse bezetter en werd deze vervangen door ijzerdraad met talloze draadbreuken als gevolg. In 1920 was de schade geheel hersteld en kon ook met uitzondering van de lijn naar Merelbeke op alle lijnen met een sleepbeugel gereden worden. In 1922 waren tien lijnen in bedrijf.

Om de capaciteitsproblemen op te lossen werd als proef de wagenbak van een gesloten zomertram afkomstig van tram 226 op een langer onderstel met twee gemotoriseerde draaistellen met één as geplaatst. Proefritten met deze als 301 genummerde tram lieten een slingerend rijgedrag zien. Pas na het aanbrengen van een vaste derde middelste as werd een goed rijgedrag verkregen, waarna tot serie-ombouw van bestaande rijtuigen werd overgegaan.

In 1934 kwam de laatste drie-asser uit de werkplaats waarna het rijtuigpark bestond uit 105 drie-assers genummerd 301-405, 28 twee-assige motorrijtuigen en 21 aanhangrijtuigen. Motorrijtuig 328 ging 1974 uit dienst en staat nu in het VlaTAM.

Drie-assig motorrijtuig 328 in het VlaTAM in Antwerpen op 16 juni 2019. Op de onderste foto het onderstel van dit motorrijtuig. Foto’s: Frits van Buren.

Twee-assig motorrijtuig ETG 196 van lijn 1bis in de De Smetstraat in Gent in 1935. Foto: Beeldbank NVBS – Foto: J.A. Bonthuis.

Drie-assig motorrijtuig ETG 301 van lijn 8 op het Maria Hendrikaplein bij het station Gent-Sint-Pieters in 1935. Foto: Beeldbank NVBS.

De vereniging Erfgoed Tram-Bus voor Gent & Oost-Vlaanderen (ETG) heeft de drie-assers 339 en 354 in haar collectie. Deze zijn ondergebracht bij de TTO Noordzee voor onderhoud en voor het maken van ritten. Details van de levens­loop van de 339 en 354 zijn beschreven in een aflevering van de ETG-krant uit 2013. Rijtuig 339 draagt dit nummer sinds 1970. Door een zwaar ongeval werd de echte 339 het jaar daarvoor buiten dienst gesteld. De thans nog bestaande 339 is in feite het op 21 november 1930 in dienst gestelde motorrijtuig nr. 362. Motorrijtuig 354 werd als drie-assig motorrijtuig met nummer 372 in 1932 gebouwd en in 1947-1948 kreeg zij het nummer 354.

Op de Belgische Kustlijn verzorgde op 10 juli 2016 de Gentse drie-asser 354 met twee aanhangrijtuigen pendelritten naar Adinkerke voor TTO-Noordzee. Foto: Paul van Baarle.

Als voorbereiding voor de dreigende Tweede Wereldoorlog werden de koplampen van de trams afgeschermd waardoor slechts een smal streepje licht zichtbaar bleef, voor de ramen hingen gordijntjes en binnenin werden de lampen blauw geverfd. ln de fundering van de oude elektriciteitscentrale in het depot werd een schuilplaats ingericht die plaats bood aan 200 personen.

Bij het uitbreken van de oorlog lag de exploitatie van het ETG-net een tijdlang stil. Door opgeblazen bruggen was daarna op veel lijnen de dienst onderbroken. Ook veroorzaakte luchtalarm stillegging van de dienst. In augustus 1942 werd een beperking op het stroomverbruik opgelegd. Vanwege het grote reizigers­aanbod werd de capaciteit van de rijtuigen vergroot door het weghalen van zitbanken. Op 6 september 1944 werd Gent bevrijd en kon de blik op de toekomst worden gericht.

Een volgend artikel zal de geschiedenis van de tram in Gent na de Tweede Wereld­oorlog beschrijven.

Frits van Buren




Referenties

1. F. Coussens en E. Keutgens, 100 jaar elektrische tram in Gent – 1904-2004, VZW Vlaams Tram- en Auto­bus­museum. Plaats­nummer bibliotheek NVBS: Ta-410.164.

2. F. Coussens, Van accu­mulatoren­tram naar elektrische trolley­tram.

3. F. van der Gragt, Gent, trams onder beiaard-klanken, Op de Rails 1964-05, blz. 71-73.

4. Van de paardentram naar de Dampoort tot de Hermelijn naar Flanders Expo en Gentse tram­nostalgie over de MIVG op SeniorenNet. Veel informatie en (soms matige) foto’s van onder andere drie-assige trams.

5. L. Hoste, Gentse Stadstrams en -Bussen, Heemkundige en Historische Kring “Gent”, 1982.

6. Vlaams Tram- en Autobusmuseum (VlaTAM); zie NVBS Actueel, juni 2019.