Waarom machinisten niet kleurenblind mogen zijn

Rood is stoppen, groen is doorgaan

Het is makkelijk te onthouden: rood is stoppen, groen is doorgaan. Maar er zijn mensen die moeite hebben met deze afspraak: zij kunnen bepaalde kleuren niet of slecht onderscheiden. Machinisten mogen daarom niet kleurenblind zijn.

Rood-groen-kleurenblindheid is de meest voorkomende vorm. Zo’n 2% van de mensen, grotendeels mannen, heeft problemen met het onderscheiden van rood en groen. Vandaar de afspraak dat bij verkeerslichten de kleuren altijd een vaste plaats hebben: rood bovenaan, groen onderaan, geel in het midden. Voetgangers­lichten zijn meestal voorzien van een silhouet van een lopend of stilstaand figuurtje.

Is het sein rood of groen? Voor veel kleurenblinden is dit niet of slecht te zien.

Bij de spoorwegen worden ook gekleurde lichten gebruikt. Hier is het echter niet altijd mogelijk om de kleuren een vaste plaats te geven. Vandaar dat iemand die machinist wil worden altijd wordt getest op kleurenblindheid. Dat was vroeger trouwens niet het geval. Pas rond 1850 is het wetenschappelijk onderzoek naar kleurenblindheid op gang gekomen.

Een pionier op dit gebied was de Utrechtse professor Donders (1818-1889). In 1875 werd hij ingeschakeld bij een onderzoek naar een ernstig treinongeluk in Zweden. De twee betrokken machinisten verklaarden allebei dat ze een veilig sein hadden gezien. Maar het bleek dat een van hen een rood sein verkeerd had geïnterpreteerd. Naar aanleiding hiervan ontwikkelde Donders instrumenten om mensen op kleurenblindheid te testen. Bijvoorbeeld de kleurenmolen die op de foto hieronder is te zien.

Utrecht, 24 oktober 2007. Vitrine in het UMC met een deel van de collectie van het vroegere Ooglijdersgasthuis. Dit is een kleurenmolen die werd gebruikt voor kleurenblindheidstests van spoorwegpersoneel. Door snel aan de molen te draaien mengen de kleuren. Kleurenblinden zien mengkleuren anders dan niet-kleuren­blinden.

Professor Donders was een beroemd fysioloog en oogonderzoeker. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van de oogheelkunde in Nederland. Hij deed baanbrekende studies naar oogafwijkingen en oogziekten. Hij ontwikkelde veel oogheelkundige en optische instrumenten. Ook hield hij zich bezig met psycho­logisch onderzoek, bijvoorbeeld naar de reactiesnelheid van de hersenen.

Op zijn initiatief kreeg Utrecht in 1853 een speciaal ziekenhuis voor mensen met oogaandoeningen. Dit was aanvankelijk ondergebracht in het Physiologisch Laboratorium aan het Janskerkhof, waar Donders werkte. Operaties vonden plaats in het Choleragasthuis aan de Wijde Begijnestraat. Donders was een sociaal bewogen man: hij vond dat mensen uit alle lagen van de bevolking gratis geholpen moesten worden. Donders had veel donateurs om dit mogelijk te maken.

Later werd besloten om aan de rand van de stad een nieuw ziekenhuis te bouwen. Dat gebeurde op een terrein aan de Bleyenburgstraat, vlakbij de in 1885 ge­opende halte Biltstraat van de HSM. Het nieuwe Ooglijdersgasthuis kwam gereed in 1895, dus Donders heeft dit zelf niet meer meegemaakt. De straat naar het Ooglijdersgasthuis is naar hem vernoemd: de F.C. Dondersstraat. In 1989 ging het Ooglijdersgasthuis op in het Academisch Ziekenhuis Utrecht, het huidige UMC.

Utrecht, 20 augustus 1975. Loc 3737 met een trein naar het Spoorwegmuseum ten behoeve van het door de NVBS georganiseerde MOROP-congres. De trein passeert hier de vroegere halte Biltstraat. In de achtergrond het Ooglijders­gasthuis aan de F.C. Dondersstraat. Het gebouw heeft tegenwoordig een woonfunctie; de oogartsen doen nu hun werk in het UMC in Utrecht. De twee sporen liggen ver uit elkaar omdat hier vroeger een perron lag. Alleen het achterste spoor wordt nog gebruikt, door de pendeltreinen naar en van het Spoorweg­museum.

Bij het Janskerkhof staat sinds 1921 een groot standbeeld van Donders. In juli 2023 is er ter ere van hem nog een kunstwerk gekomen: een muurschildering op het pand aan de Wijde Begijnestraat waarin hij ooit werkte. Hierin is tegen­woordig het Eye Hotel gevestigd. Deze schildering heet Prof. Donders onderzoekt het oog. De letters OOG zijn geschreven met openingen, zoals bij een oogtest. De lijnen eromheen verwijzen naar een test voor astigmatisme, een oog­aandoening die leidt tot optische vervormingen. De formule op de muur­schildering beschrijft hoe het oog zich aanpast aan de lichtomstandigheden.

Utrecht, 7 september 2023. Het bronzen standbeeld van Franciscus Cornelis Donders, physioloog-oogheelkundige, aan het Janskerkhof. Rechts de muur­schildering in de Wijde Begijnestraat.

De kleuren van seinen

Bij armseinen is overdag goed te zien in welke stand ze staan: veilig of onveilig. ‘s Nachts brandden er lantaarns. Door middel van gekleurde glazen konden deze verschillende kleuren geven, afhankelijk van de stand van het sein.

Tot juli 1934 werden bij de NS de volgende kleuren gebruikt: rood= stop, groen = langzaam, wit = veilig. Dit kon gevaar opleveren, want een rood sein waarvan het glas was gebroken straalde wit licht uit. Tijdens de langste dag van het jaar 1934 werden in heel Nederland alle seinen aangepast. Voortaan waren de kleuren: rood = stop, geel = langzaam, groen = veilig. Deze kleuren worden sindsdien ook toegepast in daglichtseinen.

De meeste lichtseinen in Nederland hebben drie lampen. In tegenstelling tot verkeerslichten zit de rode lamp doorgaans onderaan. In de winter kan er sneeuw blijven liggen op de lichtkappen waardoor lampen worden afgedekt. Bij de onderste lamp kan dit niet gebeuren, vandaar dat men hier het liefst de rode plaatst. Tot 1967 werd de groene lamp in het midden geplaatst, bij daarna geplaatste seinen zit het groene licht bovenaan.

Er waren vroeger ook lichtseinen met vier lampen. Deze konden het seinbeeld dubbel-geel tonen. Hierbij waren de bovenste en de onderste lamp geel. Dubbel-geel betekende ‘afremmen tot halve dienstregelingsnelheid, het volgende sein is geel’. Dit seinbeeld is inmiddels vervallen. In plaats hiervan worden nu cijfer­bakken gebruikt om snelheidsopdrachten te geven, bijvoorbeeld 8 = 80 km/uur.

Links en midden de twee seinen van station Soestdijk (9 augustus 2004). Een van deze seinen heeft vier lamphouders en kon vroeger het seinbeeld dubbel-geel tonen. Rechts een lichtsein tussen Gouda en Woerden (13 juni 2006). Met de cijferbak onder het sein kan een snelheidsopdracht worden gegeven.

In Nederland zijn ook lichtseinen toegepast met één lamp. Hierin zat een kleuren­wisselaar: een bril met drie glaasjes die vlak voor de lamp kon bewegen. Deze seinen konden met één lamp dus drie verschillende kleuren tonen: rood, geel en groen. In de neutrale stand kwam door de zwaartekracht altijd het rode glaasje voor de lamp, dus bij een storing konden er geen ongewenste seinbeelden optreden. Seinen met één lamp zijn trouwens weer in opkomst, hoewel je eigen­lijk niet van een lamp kunt spreken. Ze zijn opgebouwd uit leds die ver­schil­lende kleuren kunnen tonen.

Driehoogteseinen

Lichtseinen met kleurwisselaar werden toegepast in het lichtseinstelsel 1946, een systeem dat door NS-ingenieur Verstegen was afgekeken van de Amerikaanse spoorwegen. Daar werden (en worden) vaak twee of drie seinen boven elkaar gemonteerd. Met verschillende kleurcombinaties kunnen allerlei snelheids­opdrachten worden gegeven. Ook bij NS verschenen driehoogteseinen. Hierin werden vier kleuren gebruikt: rood, groen, geel en wit (neutraal). Het bovenste licht gaf de ter plaatse toegestane snelheid aan, de lichten daaronder de snelheid bij het volgende sein.

Breukelen, 1 augustus 1973. Loc 1101 met een trein uit de richting Utrecht. Rechts het driehoogtesein dat de splitsing naar Harmelen beveiligt. Het seinbeeld is groen-wit-wit, wat betekent dat voorbijrijden met hoge snelheid is toegestaan. Een ander mogelijk seinbeeld was wit-groen-wit, wat betekent dat de trein met de ter plaatse geldende “middensnelheid” mag voorbijrijden. Hier is dat 70 km/uur, wat te zien is aan het cijfer 7 dat onder de middelste lamp is geschilderd. Rechts een van de laatste seinen met kleurwisselaar, gefotografeerd bij Wolfheze op 7 januari 2005. Deze seinen waren vaak gemonteerd aan bovenleiding­portalen.

Er konden met deze driehoogteseinen tot tien verschillende seinbeelden worden getoond, plus nog een paar varianten met knipperende gele lichten. Die sein­beelden waren niet allemaal even duidelijk. De machinist van een snel rijdende trein kon zich vrij makkelijk vergissen. Bijvoorbeeld groen-wit-wit = voorbij rijden met hoge snelheid, maar groen-wit-groen = afremmen tot lage snelheid! Hier zijn verschillende ongelukken mee gebeurd. Dit lichtseinstelsel is na enkele jaren opgevolgd door het lichtseinstelsel 1954, dat met wat aanpassingen tot de dag van vandaag wordt gebruikt.

Lees meer over het lichtseinstelsel 1946.

Tekst en foto’s Nico Spilt


[printfriendly]

Meer muurschilderingen

De muurschildering van Prof. Donders is op initiatief van de Universiteit Utrecht aangebracht door kunstenaarscollectief De Strakke Hand. Er zijn inmiddels vijf muurschilderingen in deze serie en er komen er meer. Eerder in NVBS Actueel schreven we over:

Prof. Ornstein onderzoekt de toevalsbeweging

Buys Ballot en het dopplereffect

Voor meer informatie over deze en andere muurschilderingen zie muurformules.sites.uu.nl.


Machiniststresstest (vigilantie­meter)

Wie machinist wil worden, wordt niet alleen getest op kleurenblindheid, maar ook op stressbestendigheid. Het Spoorwegmuseum kreeg in 2019 van NS een geheimzinnige kist. Dit bleek een vigilantiemeter te zijn, een apparaat dat vroeger werd gebruikt bij het testen van kandidaat-machinisten. Oud-machinist Marcel van Laar legt de werking in dit filmpje uit.


MOROP-congres 1975

In 1975 was de NVBS gastheer van het MOROP-congres. De deelnemers aan dat congres kregen een gids met informatie over de NS en over de trambedrijven in Nederland. Ook de toenmalige museumbedrijven komen aan de orde. De gids is tweetalig: “Eisenbahnen und Strassenbahnen der Niederlande” en “Chemins de fer et tramways des Pays-Bas”.

Bekijk de gids (pdf).